Thé

Ik zag ze voor het eerst op Ypestock in Heiloo. The Scene. Opzwepend, vet en hard. Maar toch ook breekbaar en romantisch. De zanger was slecht te horen, maar zijn intensiteit bracht de feesttent binnen no time tot het kookpunt. De drummer was Jeroen Booy. De zoon van ‘Buurman Jaap’, van wie ik dikwijls cd’s leende. Zonder enige vorm van genade werden krakers als ‘Open’, ‘Blauw’, ‘Samen’ en ‘Iedereen is van de Wereld’ de zwetende menigte in geslingerd. Nederlandstalige Rock ’n Roll in optima forma. Niets aan gelogen, gewoon recht voor je kanis.

Het was de zomer van 1995. Ik was achttien jaar, trad in de weekenden op, woonde thuis en werkte via het uitzendbureau ’s nachts op het distributiecentrum van Albert Heijn in Zaandam. Vijf nachten per week. Soms zelfs zes. Mijn salaris ging in zijn geheel op aan gitaren, cd’s, versterkers, boxen, pedalen, snoeren en cassettes. Het enige dat mijn nachtelijke, noeste arbeid enigszins verlichtte was mijn trouwe walkman. De muziek gaf me energie en ook ergens een vleugje hoop. Want hoewel ik geld verdiende, wist ik zeker dat bij AH niet mijn toekomst lag. Het volume van mijn walkman overstemde met gemak het saaie, monotone geratel van de palletwagen waar ik de orders mee verzamelde. ’Deze plek geeft mij een kil gevoel’, zong Thé ondertussen in mijn oor. ‘Je moet hier niet zijn, we moeten hier weg, maar iets in me zegt; je wilt het nog niet echt.’ Tsja. Daar had hij wel een punt. Wat moet ik toch in dit pakhuis… Tegen zeven uur in de ochtend liep ik gebroken en zwijgzaam richting de prikklok. Thuis zette ik, voor het slapen gaan, nog even mijn nieuwe stereoset aan. Wegdromen op de live versie van ‘Blauw’. Dat nummer stond al wekenlang op repeat geprogrammeerd. Wat een drive en wat een sound. Ik begreep de teksten niet altijd. Die waren soms best ingewikkeld. Maar de muziek; die sprak me enorm aan. De composities deden me soms denken aan Randy Newman, van wie ik een groot fan was. Maar The Scene was vele malen ruiger en smeriger. Ik wist zeker dat ik, muzikaal gezien, goed paste bij de liedjesmaker. Maar dat was maar een droom.

Begin 2000 kwam ik in contact met drummer Jeroen. Om de een of andere reden liepen we elkaar al jaren mis, terwijl we toch dicht bij elkaar in de buurt woonden en in dezelfde kringen verkeerden. De spaarzame keren dat we elkaar in Krommenie troffen kwamen we doorgaans niet verder dan een beleefd ‘Hee, hoe is het met jou? We moeten eens wat samen doen, vind je ook niet?’ Daar bleef het dan meestal bij. Maar nu had ik een doel. Ik had een aantal nieuwe liedjes gemaakt en was vastberaden daar een goede band voor samen te stellen. Misschien was Jeroen wel geïnteresseerd?

Een paar maanden later vormden we de band ‘Skelter’. The Scene speelde niet meer zo veel als voorheen. Van wat ik uit de media had begrepen, en later ook van Jeroen zelf, boterde het niet meer optimaal binnen de band en scheen Thé op dat moment een solocarrière te ambiëren. Jeroen en ik gingen intensief samenwerken. We brachten ons debuutalbum ‘Skelter’ uit, speelden zoveel mogelijk, organiseerden jamsessies en Jeroen’s vader (Buurman Jaap), bouwde in mijn antikraak woning te Wormer een fantastische oefenruimte. We repeteerden er zelf en in ruil voor kratten pils verhuurden we ‘het hok’ aan bevriende muzikanten. De buurt gedoogde het muzikale geweld enigszins tenenkrommend. Thé was voornamelijk actief in het theater, maar kwam zo nu en dan toch aanzetten met nieuwe Scene demo’s. Jeroen ging daar mee aan de slag en ik voegde er desgevraagd een gitaar of baspartij aan toe. Ik ontmoette Thé voor het eerst in januari 2003 tijdens ‘De Vrienden van Amstel Live’ in Ahoy waar Jeroen en ik zes avonden achter elkaar met Roberto Jacketti & The Scooters optraden. Hoe ons gesprek precies verliep kan ik me helaas niet meer goed herinneren wat hoogstwaarschijnlijk aan de sponsor van het evenement te wijten viel. Wat ik wel zeker weet is dat Jeroen een goed woordje voor me deed. De kille hal van Albert Heijn had ik inmiddels weten te verruilen voor een vaste aanstelling bij platenzaak Concerto te Amsterdam. De uitgelezen plek om zoveel mogelijk muziek te absorberen. Maar toch bleef ergens in mijn achterhoofd die alarmbel rinkelen. Was dit nou werkelijk alles?

Op een middag ging de telefoon. ‘Concerto, goedemiddag’, zei ik braaf. Een zware, doorrookte stem aan de andere kant van de lijn sprak weloverwogen. ‘Hi Ruben, met Thé Lau. Ik wil je vragen of je wellicht interesse hebt in mijn band te komen spelen.’ Pats. Ik moet hier weg. Een paar dagen later diende ik mijn ontslag in. Het was nu of nooit.

Thé bekeek ‘het hok’ met interesse. ‘Ziet er prima uit jongen, maar laten we nou maar aan de slag gaan.’ Hij nam plaats op mijn totaal verzakte bank, stemde zijn Martin gitaar en begon te spelen. Nieuwe liedjes. Oude Scene liedjes. Ik was goed voorbereid. Het klikte. We begonnen met de nieuwe band te repeteren in mijn woning. Plots werd ik een druk bezet muzikant. Naast de band van Thé hield ik namelijk ook mijn eigen bands en ‘projecten’ aan, wat resulteerde in het feit dat ik doorgaans zo’n vijftien keer per maand in Nederland en het buitenland optrad. En dat was exact wat ik wilde. Sinds 2003 heb ik nooit meer een dag gewerkt. Of beter gezegd; mijn werk heeft nooit meer als ‘werk’ aangevoeld.

We speelden met ‘The Lau & Band’ veelal in België waar hij enorm populair was. We sloten als ‘headliner’ grote festivals af. Ik hield mijn oren en ogen wagenwijd open en leerde van de manier waarop Thé als muzikant en bandleider optrad. Soms had ik het idee dat de leidersrol hem zwaar viel. Als bepaalde zaken niet gingen zoals hij ze in zijn hoofd had, voelde ik dat. Dan kwam de opgekropte onvrede er plotsklaps uit. Een trekje dat ik herkende van mijn vader, maar misschien nog wel meer van mezelf. Ik realiseerde me tevens dat hij meestal gewoon domweg gelijk had.

In de band van Thé spelen betekende discipline. Je was altijd op tijd en goed voorbereid. Tijdens repetities werd er nooit oeverloos ‘gejammed’ en was er geen tijd voor geklooi. Nee, er werd gewerkt aan een optimale vertolking van de muziek. En terecht. Tot op de dag van vandaag hou ik van deze werkwijze. Thé bepaalde wat er werd gespeeld en ook hoe het werd gespeeld. Pas als alle puntjes op de verschillende ‘I-tjes’ stonden, liet hij de touwtjes vieren en zette hij voor de fun bijvoorbeeld een vette blues shuffle in. Daar hield hij wel van. Ik ook. Lekker even ongecompliceerd douwen en raggen op onze Gibsons. Hij zong dan in het Engels. Thé was trouwens een enorm goede slaggitarist. Soleren vond hij zelf meestal wat ‘over the top’ maar de spaarzame keren dat hij het deed; wow. Rigoureus en onverwacht. Hij vertelde me dat hij als tiener vaak gekluisterd aan het podium had gestaan bij ‘The Rob Hoeke Rhythm & Blues Group’ en zijn vingers blauw had gespeeld op die tracks. Terugkijkend was ‘de blues’ van The Scene lang niet zo ver weg als ik in eerste instantie had gedacht.

Hij genoot van de live optredens en het ‘wij tegen de rest’ gevoel. Als we in België speelden verbleven we meestal in een hotel. Zijn of mijn kamer werd na de optredens steevast omgedoopt tot ‘Late night party Bar’. Thé was een amiable gastheer. Wij praatten, dronken en rookten tot de zon opkwam, pakten wat uurtjes slaap en vertrokken ‘katerig’ rond het middaguur naar het volgende optreden. Eenmaal op het podium waren we scherp en bestond er geen genade.

Een van de letterlijke hoogtepunten kwam op 05-05-’05. Op uitnodiging van het ‘Nationaal Comité 4 en 5 mei’ maakte de band een helikopter tour langs vier bevrijdingsfestivals. Wageningen, Rotterdam, Amsterdam en tenslotte Zwolle. Met de ‘Cougar’ van het ministerie van Defensie vlogen we o.a. langs de verkeerstoren van Schiphol en over Thé zijn huis. Na de landing buiten het centrum van Amsterdam werden we in een tourbus onder politiebegeleiding geëscorteerd naar het Museumplein. De glimlach op ieders gezicht was onbetaalbaar. Later, in de theaters, kwamen Thé zijn nummers misschien nog wel meer tot zijn recht. Dikwijls bekroop mij kippenvel als hij in zijn eentje speelde. Ik genoot niet alleen als muzikant, maar stiekem ook als fan.

Begin 2006 werkte Thé mee aan mijn debuutalbum ‘Sugar’. We namen samen ‘Drinking on my Bed’ op. Een song die Thé al jaren graag had willen opnemen. Dit was voor beiden een mooie gelegenheid om weer een cirkeltje rond te maken.

Ondertussen waren we bijna vier jaar verder. Ik genoot met volle teugen maar had ergens een knoop in mijn maag. Want hoe je het ook wendde of keerde; ik mocht dit mede ervaren door Jeroen zijn spel op de oude Scene platen. Toen drummer Remco van der Sluis een optreden verhinderd bleek, opperde ik Jeroen. Niet vanwege mijn knoop. Nee, Jeroen was in de eerste plaats gewoon een fantastische drummer die zijn eigen nummers hoorde te spelen. Dat lag gevoelig. Thé keek me in eerste instantie verbaasd aan maar zei toen; ‘Ja, waarom eigenlijk ook niet?’ Het duurde niet lang voordat ‘Thé Lau & Band’ weer The Scene werd. Ik was tevreden.

Twee maanden geleden schreef ik Thé een brief waarin ik hem onder meer bedankte voor de kansen die hij mij had gegeven. Jaren waarin ik heel veel heb mogen ervaren en leren. Met Jeroen speel ik nog steeds. Zo ook zondag 21 juni jl. in ons beider hometown Krommenie waar we met Roberto Jacketti & The Scooters, Rob Winter en Paul de Munnik, een ode brachten aan Thé middels ‘Iedereen is van de Wereld’. Twee dagen later overleed Thé in zijn huis in Amsterdam.

Dank je wel, bijzonder mens. Dank voor je wijze lessen. Voor je prachtige poëzie die ik steeds meer begin te begrijpen. Voor alle mooie muziek en de nachtelijke uren die me duizend keer beter bevielen dan toen op mijn palletwagen bij Albert Heijn. Morgen nemen we in Paradiso, Amsterdam gezamenlijk afscheid van je.

Ik wens Marijke, Max en Oscar, de crewleden en alle betrokken muzikanten heel veel sterkte met dit grote verlies. Ik hef het glas op jullie gezondheid, jullie staan niet alleen.