Ondanks het feit dat de punkband Johnny & de Aso’s slechts enkele maanden heeft mogen bestaan is het mijns inziens van historisch belang een korte blik te werpen op hun mysterieuze carrière die, feitelijk gezien, al strandde voordat ze goed en wel begonnen was. De vier singles die ze midden jaren tachtig uitbrachten, waarvan ‘Bitch in the Gutter’ en ‘Kill, Kill, Kill!’ bescheiden hits in het underground circuit werden, konden niet voorkomen dat de band vrij letterlijk een vroegtijdige dood stierf. Naar A&R manager Ron K. en bandleider Johnny wordt nog steeds gezocht.
Johnny & de Aso’s. Een vrijgevochten bandnaam die het collectief een vrijbrief gaf om tegen alles en iedereen een grote muil open te trekken. Het was dan ook een bont gezelschap. De drummer van de formatie heette Bogwab. Een merkwaardige naam maar dat was nou eenmaal de naam die zijn moeder Lovely en vader Heinrich-Klaus hem ooit hadden geschonken. Bogwab, een verrader pur sang, trok veel op met zijn beste maat Klaas, de bassist van de band. Afgezien van Klaas zijn masochistische neiging elke dag iemand verbaal volledig onderuit te schoffelen, was hij eigenlijk een doodnormale jongen. Het type dat eigenlijk alles ‘wel best’ vond en doorgaans niets ventileerde wat ook maar in de verste verte op een eigen mening zou kunnen lijken. Het was een wonderlijk stel. De een oogde eerlijk en principieel (Bogwab) en de ander (Klaas) was gezegend met het uiterlijk van een engel, ware het niet dat zijn neus na enkele zware vechtpartijen onherstelbaar scheef zat. Beiden leefden van een onrechtmatig verkregen schandalig hoge uitkering en lagen het liefst de hele dag knetter stoned voor de televisie. Klaas vond de muziek die de band speelde wel aardig, ook al zat hij er zelf muzikaal gezien, dikwijls behoorlijk naast. Ach… Niemand die dat erg scheen te vinden. Bogwab daarentegen vond de muziek vreselijk. Sterker nog; Bogwab vond vrijwel alles vreselijk. Waar hij echter wel plezier in schepte was mensen binnen de band tegen elkaar op zetten. Wonderwel was hij daar zichzelf amper van bewust.
Er waren nog twee andere bandleden; Rinus de toetsenist en Akwar de gitarist. Rinus kwam uit Rotterdam en was een opvallende verschijning. Bijna twee meter lang en hij liep vrijwel constant rond met een blauw oog. Het gerucht ging dat zijn vrouw Madelief hem op gezette tijden volledig in elkaar hengstte. Rinus was niet zo’n prater. Behalve als hij dronken was. En dat was hij eigenlijk altijd. Na gemiddeld twintig glazen pils hield hij plots zijn adem in, balde zijn vuisten, en schreeuwde dan zo hard als hij kon; ‘RIETJE! IK GA HELEMAAL KAPOT VOOR JOU!’ Niemand die het begreep. Niemand die ooit van Rietje gehoord had, laat staan kende. Zielig was het wel. Rinus had het niet makkelijk. Akwar was anders. Hij kwam uit IJsland en sprak geen woord Nederlands. Zijn vader en moeder hadden hem reeds op achtjarige leeftijd uit huis laten plaatsen wegens onhandelbaar gedrag. Na een gedwongen verblijf in talloze tehuizen wist hij uiteindelijk via vele omzwervingen het bordeel van Tante Lenie op de Korte Steeg in Amsterdam te bereiken, waar hij nog steeds verblijft. Akwar raakte na het debacle aan lagerwal en wil liever niet herinnerd worden aan de korte tijd met de band.
Johnny & de Aso’s was dus in alle opzichten een bijzonder gezelschap. Rinus zei, zoals gezegd, vrij weinig, Bogwab en Klaas zaten het liefst gezamenlijk te roddelen over de anderen en Akwar kon het eigenlijk allemaal niet volgen. Wat ons dus achterlaat met bandleider Johnny. Johnny behoorde tot de aller, aller slechtsten. Hij had altijd een gore list paraat en ging steevast verder dan de rest. Een doorgewinterde, nietsontziende maniak. Eentje waar geen kras op de ziel meer bij kon.
Johnny groeide op in het plaatsje Aastenbrug in Limburg waar hij reeds op tienjarige leeftijd vrijwillig het huis verliet, dit tot afgrijzen van zijn ouders die beiden werkten in de bakkerij van Rinus zijn grootvader. Johnny was ‘a man made for the road’. Althans, dat vond hij zelf. Naar school gaan deed hij niet. Nee, Johnny wilde proeven van het echte leven. En dat deed hij ten volste. Eind jaren zeventig verdween hij achter het ‘IJzeren Gordijn’ waar hij zich naar verluidt verrijkte middels de wapenindustrie. Wat zich daar precies heeft afgespeeld is helaas niet meer exact te achterhalen. Wat wel bekend is, is dat hij midden jaren tachtig gedesillusioneerd terugreisde naar Nederland. Opvallend kenmerk aan Johnny was ontegenzeggelijk de vrij rommelig getatoeëerde Molotovcocktail op zijn voorhoofd.
Hoe de band precies bij elkaar is gekomen kan helaas niemand meer navertellen. Algemeen wordt aangenomen dat de band zichzelf opzocht. Alvorens te kunnen spelen moest allereerst de broodnodige apparatuur bij elkaar gerausd worden, wat voor het collectief uiteraard een peulenschil was. Binnen een paar dagen kon er gespeeld worden. Niet dat iemand daadwerkelijk kon spelen, maar dat deed niet ter zake. Omdat Johnny nou eenmaal de grootse bek had wierp hij zich op als leadzanger. Tevens gaf hij te kennen absoluut niks te willen sjouwen want de AK-47’s hadden zijn rug al aardig doen verslijten. Arme Johnny.
Bandnamen als ‘The end of all Mankind’ en ‘Everybody must Die’ werden overpeinsd, maar uiteindelijk te gewoon bevonden. ‘Aso’s, we zijn hard, gemeen en onbetrouwbaar! We hebben een dito bandnaam nodig!’, schreeuwde Johnny. ‘Waarom noemen we ons niet gewoon ‘Johnny & de Aso’s?’, zei Rinus die doorgaans amper sprak. Zo simpel kon het gaan. De band repeteerde hard. Pas als het bloed uit de oren sijpelde was Johnny tevreden. ‘Dat klinkt lekker stelletje klootzakken’, zei hij dan met een venijn waar zelfs de meest geharde uitsmijter van zou terugdeinzen. Binnen een paar weken had de band een repertoire van circa vijfentwintig minuten verzameld.
Aangezien er gespeeld moest worden betrad het illustere vijftal met het nodige geweld zoveel mogelijk clubs waar ze welkom, maar ook niet welkom waren. De ‘compleet uit je harses naakt-act’ scoorde onmiddellijk zeer hoge ogen. Het gooien met botten en bloed van in het verleden gemaakte slachtoffers deed het misschien wel nog beter. Hun spectaculaire act bleef niet lang onopgemerkt. A&R manager Ron K. te B. (red: later opgepakt voor verdenking van een drievoudige lustmoord), was onder de indruk. Hij ontmoette de band backstage in ‘Club X’ te Leiden, waar hij hen ter plekke een contract aanbood voor een langspeelplaat en vier singles. Ron K. dacht alleen in munten en zag met name in Johnny een goudmijn. Het geëiste voorschot van tienduizend gulden werd nog dezelfde nacht omgezet in cocaïne om het heugelijke feit te vieren. Dat hadden de jongens maar even rap voor elkaar.
In de studio ging het echter al snel mis. Na de opnames van de eerste vier singles brak er een onverwacht schrijnende vechtpartij uit tussen de gezworen maten Bogwab en Klaas. De oorzaak is onbekend maar het ging er gemeen aan toe. Door toedoen van Rinus volgde er een paar uur later een chaotische schietpartij die naast Klaas en Bogwab ook hemzelf uiteindelijk de das omdeed. De rol van Ron K. in dit verhaal is tot op heden nooit opgehelderd. Tevens is hij nog steeds onvindbaar. En Johnny dan? Waar was onze getatoeëerde Johnny na deze trieste gebeurtenissen? Johnny had het allang bekeken en was reeds ‘on the run’ naar het IJzeren Gordijn. Geen mens die ooit nog iets van hem heeft vernomen.
Het had allemaal zo mooi kunnen zijn. Johnny & de Aso’s… Het was een bont gezelschap.