Afgelopen maandagavond ging ik op visite in de Bilt. Bij mijn vriend Jan-Jaap die ik al minstens dertig jaar ken. In onze jeugd waren wij voetbalvriendjes. Later werden we stoere gitaarmakkers. In onze woonplaats Krommenie brachten we doorgaans elke vrije minuut door op ‘het veldje’. Ons voetbal domein waar we, samen met zo’n tien andere buurkinderen, constant in de weer waren. In de stromende regen, tijdens een harde storm of in de stralende zon. Ook in de sneeuw want er was eigenlijk niets dat ons weerhield van ‘partijtje spelen’, of gewoon ‘keihard trainen op techniek’. In het weekend stonden we zo vroeg mogelijk op en namen we een radio mee zodat we ‘s middags ‘Langs de Lijn’ konden beluisteren. Gekluisterd aan de radio analyseerden wij de live uitgezonden wedstrijden en verdeelden daarna onderling de namen. Ik was doorgaans ‘Marco’ (Van Basten). Jan-Jaap was ‘Johnny’ (Van ’t Schip). Kees, de keeper, was gewoon Kees. Arwin, de jongste van de groep, noemden we steevast ‘Harry’. Waarom wist eigenlijk niemand. Uren heb ik geoefend op die legendarische omhaal van Marco tegen FC Den Bosch op 9 november 1986. Ik was toen tien jaar.
Tegen de tijd dat de meesten uit de gezworen vriendenclub schoorvoetend naar de middelbare school vertrokken, verwaterde onvermijdelijk het dagelijkse contact. De bal maakte langzaam maar zeker plaats voor huiswerk en andere interesses. Jan-Jaap en ik hielden echter naast voetballen ook van muziek. De ‘Langs de Lijn’ liedjes die over het veldje schalden vonden we doorgaans ‘wel leuk’, maar het haalde het niet bij de cassettes die Jan-Jaap aandroeg met daarop ruige rock van Joe Satriani, Steve Vai, Van Halen en Vandenberg. Ik wist niet wat ik hoorde. Het duurde dan ook niet lang voordat ik besloot hardrocker te worden. Ik liet mijn haar lang groeien, volgde ‘MTV’s Headbangers Ball’, luisterde naar ‘Vara’s Vuurwerk’ en kocht het blad ‘Aardschok’. Dat moest meer dan genoeg zijn. Mijn zorgvuldig opgebouwde Michael Jackson verzameling maakte plaats voor Ozzy Osbourne, Metallica, Slayer, Sepultura, U2, en Guns N’ Roses. Ook mijn ouders hun platencollectie, die onder andere bestond uit The Rolling Stones, Randy Newman, John Mayall, The Beatles, Little Richard, Elvis, Ten Years After en Harry Nilsson, moest er aan geloven. Ik absorbeerde de muziek als een spons.
Ik werd een opstandige, eigenwijze puber die hield van rottigheid uithalen. Op de havo liepen mijn vriend Bas en ik met veel plezier en liefde elk mogelijk kantje er vanaf. Tot overmaat van ramp had ik ook nog eens geen flauw idee wat ik ‘later’ wilde gaan doen. Mijn moeder zag het met lede ogen aan. Mijn vader trouwens ook. En ik, hoewel gek van muziek, wilde niet zomaar mijn gedroomde carrière als profvoetbal opgeven. Spits in het Nederlands Elftal. De libero van iedere wedstrijd. In de WK finale zou ik debuteren tegen het team van Maradona en dan in die allerlaatste, beslissende seconde met een weergaloze goal, Nederland voor het eerst wereldkampioen maken. Dat leek me wel wat. Op een voetbalclub wilde ik niet. Daar had ik geen zin in. Nee, ik zou binnen zeer afzienbare tijd op straat ontdekt worden. Ik was inmiddels dertien jaar, de grote doorbraak kon toch echt niet lang meer op zich laten wachten. Maar het liep anders.
Het kwam eigenlijk allemaal door Jaap. Een beer van een kerel van, wat het leek, twee bij twee meter. Jaap was een van de ‘verstandelijk beperkte’ vaste bewoners van wat wij, straatjongens, steevast ‘Het Mongolenhuis’ noemden. Tsja. Jaap veranderde voor mij, zonder het zelf te beseffen, plotsklaps alles. Op zomeravonden mocht hij van zijn begeleiders op nauwgezette tijden een half uurtje plaatjes draaien. Zo hard mogelijk en met de ramen wagenwijd open. Wat een vreugd! De ene na de andere hit slingerde hij Krommenie in. Springsteen, Dire Straits, populaire Top-40 hits, waaronder ook helaas Milli Vanilli en Rick Astley. Jaap had, zogezegd, een ‘vrij brede smaak’. Ik was die avond in mijn eentje mijn dribbels aan het oefenen op het veldje. Het lukte voor geen meter. Bijna huilend schopte ik de bal voor de zoveelste keer over de muur in de tuin van de buren. En toen zette Jaap ‘Sweet Child O’ Mine’ van Guns N’ Roses op. Nog harder dan de voorgaande hits. Als aan de grond genageld luisterde ik ademloos naar dat magische gitaar intro. Die sound. Die melodie… Het betoverde mij letterlijk ‘on the spot’. Jaap hield er echter zijn eigen manier van plaatjes draaien op na. Als hem muzikaal gezien iets niet beviel, ging de naald, zonder pardon en ook zonder van de plaat op te tillen, rechtstreeks naar een passage die hem wel beviel. Niet anders met dit nummer; telkens als Axl Rose begon te zingen onderbrak Jaap met veel geweld de song en bracht de naald krassend en schortend terug naar het intro. Zo ging dat, in mijn beleving althans, een kwartier lang door. Ik vond dat Jaap gelijk had en bleef aandachtig luisteren. Tegen de tijd dat de ramen, onder luid protest van Jaap, toch echt dicht moesten, wist ik exact wat ik wilde gaan doen. De impact was enorm.
De bal bleef de volgende dag, tot grote verbazing van mijn ouders, in de tuin liggen. Jan-Jaap, die inmiddels een elektrische gitaar had aangeschaft, had een paar dagen voor mijn ‘erlebnis’ zijn akoestische gitaar uitgeleend aan mijn zus. Dat moet rond september 1990 geweest zijn. Mijn richtingsgevoel trok me naar die gitaar die op mijn zus haar kamer stond. Om ruzie te voorkomen, besloten onze ouders dat we de gitaar om de dag in ons bezit mochten houden. Eva speelde overigens eerder ’Day at the Beach’ van Joe Satriani dan ik. Wat een nummer om mee te beginnen eigenlijk…! Ik raakte volledig verslingerd aan de zes snaren en bewoog Hemel en Aarde om de gitaar zolang mogelijk op mijn kamer te houden. Te pas en te onpas strooide ik met termen als ‘schrikkeljaren’ en ‘winter- en zomertijden’. Elk uur extra met de gitaar zag ik als pure noodzaak. Mijn zus gaf de strijd tenslotte op.
Jan-Jaap zijn gitaar werd mijn trouwe vriend. Ik speelde zoveel mogelijk. Bij het opstaan, na het ontbijt, na school, voor het eten, na het eten, tot ‘s avonds laat. Of mijn spel ook daadwerkelijk ‘klonk’ weet ik niet meer, maar ik was totaal verkocht. Jan-Jaap leerde mij de eerste riffs en licks. Hij op zijn nieuwe glimmende elektrische Yamaha en ik op de oude akoestische. Mijn huiswerk begon direct te lijden onder mijn nieuwe uitdaging. Op verordening van mijn ouders ging de gitaar al snel ‘in de kast’, totdat mijn schooltaken af waren. En geloof het of niet; ik hield me aan die afspraak. Niet altijd natuurlijk, want soms opende ik de kast om alleen maar even te kijken naar die mooie gitaar. Soms raakte ik stiekem even de snaren zachtjes aan. Niet te hard, want straks moest ‘ie misschien wel voor langer in de kast.
In de maanden voor Sinterklaas probeerde ik alle zeilen bij te zetten op school. Mijn ouders hadden namelijk laten doorschemeren dat als ik een goed rapport had, je maar nooit kon weten wat de goedheilig man voor mij in petto had. Ik was veertien jaar en mijn geloof was rotsvast. Gebukt kwam ik met een rapport van gemiddeld een mager zesje thuis. Het bleek net genoeg. Op Sinterklaasavond kreeg ik mijn eerste akoestische gitaar. Een ‘Juan Salvador’. Weliswaar zonder ‘Tiger Stripe’ zoals de Les Paul van Slash, maar goed, die kon ik er misschien zelf gaandeweg wel in branden of krassen. Mijn volgende doel werd het sparen voor een echte elektrische gitaar. Een Yamaha RGX 312. Zo eentje als Jan-Jaap had.
Afgelopen maandagavond werden de gitaar en ik weer voor even herenigd. Beiden ouder en ik hopelijk wat wijzer. Het was voor mij een bijzonder moment. Jaap ‘De Beer’ heb ik zelden nog platen horen draaien. Dat is op zich ook weer niet zo heel verwonderlijk aangezien ik al enkele jaren verderop woon. Zelfs voor zijn installatie te ver om te overbruggen. Slash heb ik in 2012 het verhaal van de twee ‘Japen’ verteld. Dat vond ie ‘fucking awesome’. Ik ook trouwens.